Het eerste kabinet-Rutte was ervan overtuigd dat de wet die fraudeaanpak in de sociale zekerheid moest verbeteren, genoeg waarborgen kende om te voorkomen dat mensen gebukt gingen onder de frauderegels. Dat zegt voormalig staatssecretaris Paul de Krom, in dat kabinet verantwoordelijk was voor sociale zaken. Ondanks kritiek van onder meer de Raad van State, dacht het kabinet alleen een "kleine groep van notoire overtreders" die met grote bedragen in de sociale zekerheid sjoemelden aan te pakken.
"Foutjes maken betekende niet dat je een hoge boete zou krijgen", zegt De Krom in een soms stroef verhoor door de parlementaire enquêtecommissie die het fraudebeleid onderzoekt. Het uitgangspunt was "geen straf zonder schuld". Het kabinet wilde alleen mensen aanpakken die "willens en wetens" foute of incomplete informatie doorgaven om zo bijvoorbeeld een hogere uitkering te ontvangen. Er was bij de behandeling van de wet veel aandacht voor ongewenste effecten, benadrukt De Krom. Hij wijst er bovendien op dat de wet ook in de Tweede en Eerste Kamer met een meerderheid is aangenomen.
De zogenoemde fraudewet pakte uiteindelijk veel harder uit dan verwacht. Gemeenten trokken aan de bel omdat goedbedoelende mensen hoge boetes kregen omdat zij een foutje maakte. De boetes liepen op tot 100 procent van het uitkeringsbedrag, en bij veelplegers zelfs 150 procent. Dit leidde ertoe dat mensen in de praktijk lange tijd geen uitkering kregen, omdat het bedrag werd verrekend met hun uitkering. Eerst wilde het kabinet overigens ook de mogelijkheid openhouden veelplegers uit te sluiten van het recht op een uitkering, maar na de snoeiharde kritiek van de Raad van State sneuvelde dit voorstel.
De Krom suggereerde in zijn verhoor dat zaken vooral in de latere uitvoering van de wet zijn ontspoord. Maar de wet liet ook onduidelijkheid over wat van uitvoerders werd verwacht, bracht de enquêtecommissie aan het licht. Zo kwam er een apart boetebesluit, waarin stond dat het uitgangspunt is dat de boete bij veelplegers 150 procent van het uitkeringsbedrag is, terwijl in de wet dus juist maximaal 150 procent stond. Dat van dat laatste moest worden uitgegaan, stond volgens De Krom buiten kijf. "Over de intentie van de wetgever kon geen twijfel ontstaan", zei hij in zijn verhoor.