De populaties van vogelsoorten die in Nederland broeden, waren vorig jaar gemiddeld ruim 28 procent groter dan in 1990. Dat heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) becijferd op basis van tellingen die Sovon Vogelonderzoek heeft gecoördineerd.
Van de 185 gevolgde soorten zijn er 92 in aantal toegenomen, 83 afgenomen, bleven negen soorten stabiel en is van één soort de trend onzeker.
Volgens het CBS zijn de populaties van 59 soorten die bij voorkeur in moeras- en zoetwatergebieden broeden gemiddeld bijna drie keer zo groot geworden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de grote zilverreiger en de brandgans. De toename is volgens het statistiekbureau vooral toe te schrijven aan soorten die voor het eerst of opnieuw in Nederland zijn gaan broeden, zoals de zeearend, oehoe en kraanvogel.
De sterkste daling is te zien onder de boerenlandvogels. Bij deze groep vogels daalde de populatie met 45 procent. Van de 27 soorten namen 21 soorten in aantal af. Het zijn vooral soorten die bij voorkeur in het open boerenland broeden, zoals de grutto, kievit en scholekster. Er zijn volgens het CBS ook soorten die juist meer voorkomen, zoals de putter en roodborsttapuit.
Ook de populatie vogels die het liefst in duingebieden broeden nam af, met 40 procent. Dat gebeurde vooral voor 2010, door het dichtgroeien van open duinen. Sinds dat jaar is er sprake van herstel en in de afgelopen twaalf jaar nemen meer soorten toe dan af.
Het CBS zegt dat allerlei factoren bepalend zijn voor het aantal vogels. Dat zijn bijvoorbeeld klimaat en weer, broedsucces en sterfte door bijvoorbeeld vogelgriep. Dat laatste was de belangrijkste oorzaak voor een daling van de populatie van de grote stern. Die daalde in 2023 met ruim 40 procent ten opzichte van het jaar ervoor.